schoffelen [ˈsχɔfələn] overgankelijk werkwoord
„Vandaal Haren mag niet schoffelen” – dat is de kop van een artikel dat ik vandaag op NOS Nieuws las. Nu dat ik weet wat ‚schoffelen’ betekent, zie ik dat ik me de betekenis had kunnen afleiden van woorden die ik wel kende, maar in het eerste moment dacht ik gewoon: Huh? En in het tweede moment was ik geïntrigeerd door het feit dat ‚schoffelen’ volgens het woordenboek omstreeks elf betekenissen heeft. Eén daarvan is toevallig „een taakstraf vervullen”, maar dat was zeker niet wat ze in het artikel bedoelden. Degenen die als relschoppers veroordeeld zijn, moeten hun taakstraffen wel vervullen – maar de Harense plantsoenendienst wil niet dat ze juist daar komen helpen bij het verwijderen van onkruid. Dat was de betekenis van ‚schoffelen’ die ik had moeten kennen. ‚Schoffelen’ is verwant aan ‚schop’ en Duits ‚Schaufel’, maar de betekenis – oorspronkelijk ‚scheppen’ – verschoof op een gegeven moment; verwant aan Engels ‚shuffle’ is de betekenis ‚onkruid wieden’ overigens niet. En wat kan ‚schoffelen’ nog betekenen? Volgens de Van Dale onder andere ‚gulzig eten’ (dat lijkt dichter bij de oude betekenis), ‚schuifelen’ (hier bestaat misschien wel een verband met ‚shuffle’) en ‚speelkaarten schudden’ (dat is precies één van de betekenissen van ‚shuffle’) – een verbazend veelzijdig woord dus.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten